05 okt ‘Ik kwam elke dag in café Trianon’
De ‘uni’s’ zijn tegenwoordig rustige broedplaatsen van intellectueel talent. Dat was anders in de roerige jaren zestig en zeventig, de tijd dat de democratiseringsgedachte op de universiteiten steeds sterker werd: bezettingen, studentenacties, massale bijeenkomsten. Schrijver Thomas Verbogt studeerde in die tijd aan de Katholieke Universiteit Nijmegen.
‘Ik kwam elke dag in café Trianon’
door Hans Bouwman
‘Ach, Pé Hawinkels.” Thomas Verbogt kijkt naar de dichtregels op de glazen ruit van café Trianon aan de Berg en Dalseweg in Nijmegen. “Ik heb Hawinkels oppervlakkig gekend. We kwam daar weleens als studenten Nederlands over de vloer.”
Waar kun je beter met schrijver Thomas Verbogt (Nijmegen, 1952) afspreken dan in Trianon, het café dat zeker in de jaren zeventig zeer populair was bij studenten en scholieren? Verbogt kijkt rond en constateert dat er niet veel veranderd is. “Kijk, daar stond ik vaak”, wijst hij naar het einde van de bar. “Vlak voor de toiletten en de telefoon die er toen hing.”
Het was al snel duidelijk dat Verbogt na het Canisius College Nederlands zou gaan studeren aan de KUN, de Katholieke Universiteit Nijmegen. “Ik schreef altijd al en wist dat ik schrijver wilde worden.” Hij ging in 1972 naar de universiteit en woonde al snel op zichzelf op de bovenste verdieping van het gebouw aan de Sterreschansweg waar zijn ouders een flat hadden. Op die kamer bracht hij menig vrij uur door met zijn vrienden en medestudenten Frans Kusters (die rechten studeerde) en Anthon Fasel (Nederlands). Praten over literatuur, Nederlands, schrijven.
Genieten van kopstootje
“Wij waren ambitieuze jonge schrijvers. Zo tegen een uur of elf ’s avonds gingen we naar Trianon. Tegen twaalven kwamen dan de mensen van de SUN langs, de Socialistiese Uitgeverij Nijmegen. Daarna gingen we vaak naar cafetaria Moeke Nas in de Van den Havenstraat waar ik dan een ‘waterfiets’ bestelde, twee frikadellen met daartussen friet en dan ketchup, mayonaise en uitjes. Ik kan wel zeggen dat ik vijf jaar lang elke dag in Trianon kwam. In ieder geval vijf dagen in de week. Ik dronk altijd bier, want als student had je niet zoveel te besteden. Toen ik een bijbaantje kreeg in de Olde Heerd in de Hertogstraat en wat verdiende, dronk ik weleens een jonge jenever en een pilsje, een kopstootje. Dat was echt genieten.”
Tussendoor studeerde Verbogt, al werd de universiteit een tegenvaller. “Ik had verwacht dat de universiteit het intellectuele middelpunt in je leven zou zijn. Dat was het niet. Ik dacht dat we het over literatuur en schrijvers zouden hebben en veel zouden lezen. Mijn medestudenten noemden lezen evasief gedrag; ze waren meer met politiek bezig. Er werden door studenten bijeenkomsten georganiseerd waarop besproken werd hoe je je als intellectueel moest opstellen ten opzichte van de wereld. Ik was wel links, maar het was voor mij geen leer, geen religie. Ik voelde me daar helemaal niet thuis. Wij drieën waren dan ook de buitenbeentjes, je kunt zeggen de nerds van die tijd.”
Seks, drugs en rock-’n-roll
Met de studie zelf had Verbogt niet veel moeite: “Terugkijkend kan ik zeggen dat ik op de universiteit bijna niets geleerd heb. Nee, ik heb eigenlijk níéts geleerd op de universiteit.”
Hij erkent dat hij zijn studententijd vooral doorkwam dankzij Kusters en Fasel (toen een buurjongen die nu weer naast Verbogt in Amsterdam woont, HB) en de spaarzame avonden bij schrijver en dichter Pé Hawinkels in Nijmegen-Oost.
“Wat ik verder deed? Af en toe naar O42, café ’t Haantje aan de Daalseweg of naar Diogenes. Ik tenniste ook, maar dat moest je niet vertellen op de faculteit.”
Door zijn slechte ervaringen op de universiteit voelde Verbogt, zoals hij zegt, woede. “Het muzische was weg. Ik wilde weg. Weg ook uit Nijmegen. Ik vond het hier allemaal zo humorloos, zo saai, zo weinig rock-’n-roll.” En hoe stond het met seks en drugs? “Er waren op de universiteit in die tijd wel veel meisjes, maar die waren van de ‘harde leer’. Nee, er was weinig romantiek. En drugs? Af en toe heb ik wat marihuana gerookt en een paar keer een lijntje cocaïne gesnoven. Hier, achter in dat zaaltje van Trianon. Maar ik werd er onrustig van. Het was niks voor mij.”
In 1977 was het klaar voor Verbogt. “Het was op een donderdagmiddag en het regende. Ik was in de taaltoren, het Erasmusgebouw, en dacht: ik kom hier nooit meer terug. Ik ben gestopt met de studie en nooit afgestudeerd.”
Dat heeft de geboren Nijmegenaar, die in 1979 naar Arnhem verhuisde (“ik had een meisje leren kennen”), er nooit van weerhouden van taal en Nederlands zijn beroep te maken. Inmiddels heeft hij ruim dertig boeken geschreven en is vaste columnist voor De Gelderlander.
Nijmeegse jongen
“Weet je wat ik wel mis? Het praten over het vak, over het Nederlands, over literatuur. Ik belde vrijwel elke dag met Frans, die in 2012 overleed, en elke twee weken gingen we naar Trianon.”
Verbogt kijkt eens rond in de gedateerde, maar niet minder gezellige kroeg en bestelt nog een pilsje. Alcoholvrij, want na wat hartproblemen begin dit jaar houdt hij de alcohol voor gezien. Inmiddels woont Verbogt al weer ruim 20 jaar in Amsterdam. Hij komt als ‘Nijmeegse jongen’ nog graag en regelmatig in zijn oude stad, al is dat minder geworden sinds de dood van Kusters en het overlijden van zijn moeder twee jaar geleden.
“Naar Nijmegen gaan voelt telkens weer als thuiskomen. Ik heb heel mooie herinneringen aan het leven hier. Dit hier, bij Trianon, is mijn buurt, het is bekend terrein. Ik ben net even rondgelopen en ben wel door vier, vijf mensen aangesproken. Niet dat ze me persoonlijk kennen, maar van de columns. Ja, dat is leuk, dat vind ik heel leuk.”