14 okt (Het Rijk van) Nijmegen, om van te smullen
(Het Rijk van) Nijmegen, om van te smullen
Nijmegen en omgeving zijn niet alleen prettige plekken om te wonen, het is er ook prachtig om te wandelen. Paul Hoftijzer, meesterkok in ruste, begeeft zich graag op paden waar hij eetbare planten en struiken tegenkomt. Bij thuiskomst wacht een zoete beloning: Groesbeekse plaatkoek.
door Paul Hoftijzer, paulhoftijzer@gmail.com, www.nederlands-dis.nl
Vooral in de nazomer en herfst zijn er in (Het Rijk van) Nijmegen op veel plaatsen in het wild, planten, struiken en bomen te vinden die eetbare vruchten leveren. Bramen en frambozen, maar ook bosbessen, gewone en Turkse hazelnoten, vruchten van krentenboompjes, vlierbessen en bessen van vogelkers, tamme kastanjes, sleedoorn, rozebottels, bessen van Gelderse roos en zelfs de geurende kleine bosaardbeien. Dat kwam ik er in het afgelopen jaar allemaal tegen. Vaak proefde ik er ter plekke van en soms nam ik wat mee naar huis. Het meeste liet ik hangen, want er zijn dieren, vogels en insecten, die dat harder nodig hebben dan wij.
Het Rijk van Nijmegen is echt een land om van te smullen. Dat was vroeger al zo. Zelfs zozeer, dat men er in Groesbeek een broodwinning van had gemaakt. Ook wel uit nood geboren, want Groesbeek was een woonplaats die schaarste opleverde. Het plukken van bosbessen, of zoals ze daar in de volksmond worden genoemd: ‘was- of blauwe berre’, was voor veel mensen eigenlijk een noodzakelijke aanvulling op het gewoonlijk nogal karige eten. Daarnaast werd het bron van inkomsten.
Vanaf het station in Groesbeek reden ver terug in de vorige eeuw, regelmatig treinen vol bosbessen naar Duitsland en Rotterdam om vervolgens de overtocht te maken naar Engeland ter verwerking in de jamfabrieken. Tot de jaren zestig trokken in de oogsttijd van de bosbessen, ook hele families regelmatig vanuit Nijmegen naar Groesbeek om daar hun emmers met bessen te vullen. Deze families werden door de Groesbeekse ‘broodplukkers’ doorgaans niet met vreugde ontvangen, maar de plaatselijke cafés hadden er wel meer omzet door.
Vanaf Sint Jan, eind juni, werd er vroeger een week of vier intensief geplukt. Daarvoor was de zomervakantie voor de schooljeugd in Groesbeek in twee stukken opgedeeld: de bosbessenvakantie en de aardappelvakantie.
In beide vakanties werden de kinderen ingezet om mee te oogsten. De geplukte bosbessen leverden de arme families in verhouding veel geld op en de aardappelvakantie gaf een stevige voorraad piepers om de winterperiode goed door te komen.
De echt te overrijpe bosbessen werden door de Groesbeekse plukkers door het pannenkoekenbeslag gemengd. En leverden zo weer voldoende voeding tot de volgende dag, voor de plukkers die vaak pas rond zonsondergang moe thuis kwamen.
Voor de welvarende inwoners van Groesbeek was het in de bosbessentijd het moment om plaatcake met bosbessen te bakken. Maar het grootste deel van de bevolking verkocht de bessen liever aan de opkopers bij het station. Zij bakten zelf ook wel plaatkoek maar dan niet met bosbessen, maar met halve pruimen erin, want een pruimenboom, die had iedereen wel achter het huis staan.